Hoe zit dat?

 

Start
Omhoog
Toonsoorten
Ritmes

Griekse muziek, hoe zit dat nou eigenlijk in elkaar?

Over toonsoorten, ritmes, en improvisatie

© Door Michiel Koperdraat  
© Dit artikel verscheen in tijdschrift 'Lychnari', 1999/1
Mozaïek gemaakt door Franz Zanner

Griekse (volks-)muziek is geen eenduidig begrip. Er zijn zoveel verschillende regionale stijlen, en er is deze eeuw in de steden zoveel muziek ontwikkeld, dat je nauwelijks over één soort muziek kunt spreken. De muziekstijlen uit de verschillende Griekse provincies, de dhimotiká, verschillen enorm van elkaar door o.a. afkomst en instrumentgebruik. De muziek in de steden (Athene en Piraeus eigenlijk) bestaat van oorsprong voornamelijk uit een mix van geïmporteerde ingrediënten vanuit de provincies en het buitenland. Met name uit twee stijlen rebètika kwam het ‘moderne Griekse lied’ voort, d.w.z. allerlei stijlen laïká. En deze hebben allemaal weer hun eigenheid in compositie en instrumentgebruik en daarbij hun ‘ongeschreven wetten’. Ook elementen en instrumenten uit klassieke- en popmuziek werden bij de laïká ingebracht.

Over de theoretische achtergronden van de Griekse muziek is dus heel veel te zeggen. Griekenland kun je namelijk verder nog beschouwen als muzikale poort tussen de Westerse, ons bekende, en de Oosterse muziekcultuur. Veel elementen van beide culturen zijn in de huidige Griekse muziek verenigd. Toch is Griekse muziek méér is dan alleen een smeltkroes; het heeft wel degelijk een geheel eigen ‘sound’. En de Grieken gaven het met hun karakter die eigenheid. Dat maakt het voor mij tot de mooiste muziek van die contreien, van de wereld zelfs.

In dit artikel een beknopte beschrijving van drie fundamenten waarop Griekse muziek is gebaseerd.

De Griekse wegen

Enerzijds kent de Griekse muziek harmonie en meerstemmigheid. Hierop is de Westerse muziek gegrondvest. Melodieën worden geschreven op- en begeleid door akkoorden, en zijn vaak meerstemmig (d.w.z. met een 2e stem). Anderzijds kent de Griekse muziek de modaliteit, het fundament van de Oosterse muziek. Hierbij spelen melodieën zich af op een enkele grondtoon, binnen een zogenaamde modus, oftewel toonsoort. De melodie is dan altijd éénstemmig (unisono).

Bij harmonische muziek ontleent de melodie kracht aan de onderliggende harmonie waardoor ook een relatief 'arme' melodie nog 'rijk' kan klinken. Een beroemd voorbeeld hiervan is de 'One note-samba', waarbij de melodie uit één ritmisch gespeelde toon bestaat die haar kleuring krijgt door de wisselende akkoorden eronder. Bij modale muziek staat de kracht van de melodie op zichzelf en zij wordt alleen gesteund door de grondtoon waarop de melodie zich ontwikkelt. De kleuring van de melodie wordt bepaald door de onderlinge verhouding van de tonen van de modus.

De toonsoorten die in de Griekse muziek worden gebruikt komen uit de Byzantijnse kerkmuziek en uit de Arabische muziektraditie. Ze worden drómi genoemd, wat wegen betekend (enkelvoud: drómos). De van oorsprong Arabische drómi hebben nog steeds Arabische namen zoals bijv. hitzáz, sengách of houzám. Veel van deze toonsoorten, welke meer zijn dan alleen toonladders, zijn zeer 'rijk' aan allerlei intervallen die wij hier niet kennen; ze hebben van oorsprong 'kwarttonen' in zich, tonen die wij hier in het westen als niet-zuiver kunnen ervaren. Deze kwarttonen kunnen daar bestaan omdat ze slechts tegen een grondtoon worden afgezet en niet tegen een harmonie. In het westen heeft men alle tonen moeten 'tempereren', gelijk(zwevend) moeten maken, om zuiver te kunnen spelen binnen harmonieën. Dat kun je zien aan de piano, waarbij alle tonen (letterlijk en tonaal) op gelijke afstand van elkaar liggen. Waar je ook op de piano speelt, het is voor ons gehoor altijd zuiver, maar je kunt er dan ook geen Arabische melodieën op spelen.

Binnen Griekse muziek kwamen deze verschillende systemen toch samen en zijn met elkaar verweven. Enerzijds wordt er gespeeld op getempereerde instrumenten (gitaar, accordeon, piano) waarbij de tonen 'vast' liggen en waarop, naast melodieën, ook harmonieën worden gespeeld; anderzijds wordt er gezongen en gespeeld op blaas- tokkel- en strijkinstrumenten waarop vrij geïntoneerd kan worden met als basis die grondtoon van de drómos. De Grieken hebben de Arabische toonsoorten dan ook aangepast aan hun instrumentarium, vereenvoudigd eigenlijk, en de toonsoorten van harmonieën voorzien (al bleven deze harmonieën in de dhimotiká lange tijd minimaal). Oorspronkelijke kwarttonen worden nu omspeeld door bijvoorbeeld stijgend in de melodie een hogere noot te pakken en dalend een lagere. Zo suggereert men de kwarttoon ertussen. Toch hoor je nog vaak iemand een authentieke drómi spelen tegen een ander een aangepaste, wat een prachtig ‘rommelig’ geluid oplevert. Voor de muzikanten onder u staan de belangrijkste van deze aangepaste drómi in het diagram. De Griekse drómi hebben vaak een onderlinge relatie met elkaar. Op de afbeelding hierboven wordt dat duidelijk bij  kiourdi, matzore, ousak en nisiotiko minore (boven); en bij sabach, niavent en hitzazgiar (onder).

Elke toonsoort bestaat uit een reeks halve en hele tonen (de toonladder), en vanuit de Arabische wereld komen daarbij de overmatige tonen, oftewel de anderhalve toonsafstand, in Nederland wel zigeunertonen genoemd. In het diagram met de drómi is gebruik gemaakt van een handig Engels systeem waarbij een H (half) staat voor een halve toonsafstand, een W (whole) voor een hele toonsafstand, en een A (augmented) voor een overmatige (1½) toonsafstand. Met dit relatieve intervallensysteem kun je op elk instrument (of met de stem), op elke toonhoogte beginnend, de toonsoorten uitproberen en/of instuderen.

Bij elk van deze toonsoorten horen bepaalde begeleidingsakkoorden, de z.g. trappen die erachter zijn vermeld. Een voorbeeld: staat een lied in hitzáz en wordt het gespeeld in D (D-majeur, dus ladder D-Es-Fis-G-A-Bes-C-D), dan heb je te maken met de akkoorden D majeur (1+, d.w.z. 1e trap majeur), G mineur (4-, d.w.z. 4e trap mineur), C mineur (7-, d.w.z. 7e trap mineur) en Es majeur (2+, d.w.z. 2e trap majeur).

De Grieken hebben trouwens het bij ons relatieve notensysteem (do-re-mi-fa-sol-la-ti-do) absoluut gemaakt. De do is gelijk aan C, de re is gelijk aan D enz. Als een bepaald lied in D-mineur (D-klein) staat noemen zij dat Re minore, staat iets in A-majeur (A-groot), dan noemen ze dat La matzóre. Dat is dus even wennen als je met je baglama'tje in Griekenland met ze meespeelt en ze je akkoorden beginnen toe te roepen.

De Griekse ritmes

Ook de ritmes in de Griekse muziek zijn een mengeling van West en Oost. Naast onze 4/4-, 3/4- (wals) en 6/8-maat maakt de Griekse muziek gebruik van allerlei even en oneven maatsoorten, samengesteld uit stukjes van 2 en 3 tellen. Het zijn niet alleen ritmes maar tevens dansvormen. Bijna alle volksmuziek in Griekenland is dansmuziek. Er zijn ritmes die voortkomen uit de dhimotiká, de muziek van de Griekse 'provincies', en ritmes die meer in de stad in de rebètika en de laïká worden gehoord. Er zijn veel ritmes/dansvormen in 4/4- en 4/2-maat die heel populair zijn.

Allereerst het van oorsprong rebètiko-ritme de chasápiko, waarop een rijtje dansers synchroon een hele serie danspatronen kan afwerken, en haar snellere variant, de chasaposérviko. Deze twee gecombineerd levert de ons welbekende syrtáki op.

Dan is er de tsiftetélli, een zogenaamd buikdansritme, die in allerlei tempi te horen is. Tegenwoordig hoor je veel de snelle variant in Griekenland. Van oorsprong een oosterse vrouwendans, waarbij tegenwoordig de mannen als satellieten om de vrouw heen dansen.

Zowel in de stad als op de eilanden is de syrtó te horen; deze klinkt vrij rustig, soms zelfs ‘sloom’, maar is voor muzikanten toch vaak lastig om te spelen. De instrumentale melodieën bestaan vaak uit veel snelle nootjes. Een variant hiervan zou je de populaire bállos kunnen noemen.

Verder bestaat er in Griekenland een prachtig 'rond' klinkend 4/4 ritme, zeer geschikt voor ballads, die zo is opgebouwd dat het op mij zowat overkomt als een oneven variatie op de wals (1-2-3  1-2-3  1-2). Dit ritme hoor je niet vaak buiten de landsgrenzen.

Voor ons minder makkelijk in de oren klinkend zijn de oneven maatsoorten. Hier volgen de belangrijkste met hun indeling:

De Epirotische tsámikos is een 3/2-maat, vrij langzaam en je zóu er een Engelse wals op kunnen dansen, al is de maat anders ingedeeld. De sta dío (3/4) in Epirus lijkt wel wat op de Weense wals. Ikzelf maak hier bij optredens wel eens melding van als men heel graag dansen wil, maar geen enkele Griekse dans kent. Dan kan men hiermee toch aan de zwier.

De pénde-ochtó (1-2-3  1-2), letterlijk 5/8 bestaat ook als 5/4 variant. Een opzwepende versie van de 5/8 komt voor in de Pontische muziek en heet tik. Ook komt sporadisch de 10/8 voor (1-2-3  1-2-3  1-2  1-2).

De kalamatianós (1-2-3  1-2  1-2) uit Kalamáta is een 7/8-maat, die ook in stadsmuziek te horen is. Ook bestaat er van de 7/8-maat een omgekeerde variant (1-2  1-2  1-2-3). Ze komen voor in verschillende tempi.

De karsilamás (1-2  1-2  1-2  1-2-3) is een 9/8-maat die vooral in de rebètika en vroege laïká zeer populair was. Het heeft een iets langzamer, oosters klinkend broertje, de kamiliériko, die iets swingender is ingedeeld (1-2je  1-2je  1-2je  1-2-3).

De koning onder de Griekse ritmes is de zeïbékiko, de 9/4-maat, ook al omdat deze maatsoort alleen in Griekenland voorkomt. Deze van oorsprong solodans voor mannen is dan ook heel geliefd bij het Griekse volk. Het is een ritme waar vaak vragen over zijn. Het ritme voelt, door z’n traagheid, voor de beginnende luisteraar als een gewone vierkwartsmaat maar heeft dus, als je het ritme zó bekijkt, om de maat een extra tel. Als je dit niet weet raak je steeds het ritme kwijt. Eenmaal gewend aan deze maatsoort merk je dat die extra tel een enorme rust brengt in de muziek. De zanger kan aan het eind van de maat rustig uitzingen en weer op adem komen, en het geeft de bouzouki (soms een ander instrument) de ruimte een melodielijn te spelen die als inleiding werkt op het vervolg van de zang. Een van de redenen, mijns inziens, dat de bouzouki zo populair is bij speler én luisteraar, zijn al deze tussenmelodietjes. Eenmaal gewend aan de zeïbékiko komt een gewone vierkwartsmaat bijna gejaagd op je over.

Van de zeïbékiko bestaan overigens twee versies, de mooie oude recht-toe-recht-aan versie, de syrianó (1-2je-3-4  1-2je-3-4-5), en de modernere, meer swingende versie, de koftó zeïbékiko (1ne-(2)je  1-2  1ne-(2)je  1-2-3). Verder bestaat er nog de aptáliko zeïbékiko de omgekeerde variant van beide soorten (1-2-3  1ne-(2)je  1-2  1ne-(2)je) die soms ook wat sneller wordt gespeeld.

Opmerkelijk is nog dat de basisritmiek van de zeïbékiko (zowel syrianó als koftó) enorm lijkt op die van de tsiftetélli, terwijl ze ogenschijnlijk niets met elkaar te maken lijken te hebben. Het enige verschil in basis is dat de zeïbékiko een tel meer heeft dan twee maten tsiftetélli.

Het aftasten van de weg

Een stuk spelen in een bepaalde drómos begint met aftasten. Met een improvisatie, een taxími, worden toonsoort en haar sfeer verkend en komt men in de gemoedsstemming ervan. Toonsoorten beïnvloeden je stemming. Alleen door hierop 'in te tunen' krijgt het spelen van een stuk inhoud. Improvisaties vind je dan ook meestal voorafgaand aan een muziekstuk.

In Griekenland is de taxími tot kunst verheven. Taxímia kunnen kort, maar ook heel lang zijn. Het komt voor dat er helemaal geen muziekstuk volgt. "Improvisatie als spiegel van de ziel" noemde iemand het ooit. De solist volgt zijn hart, tast af, proeft als het ware de tonen die hij speelt en creëert spanning tussen zijn tonen en de grondtoon van de toonsoort die hij zelf regelmatig laat horen of die wordt gespeeld door zijn medemusici. Ook kan hij zijn begeleiders naar grondtonen van andere (verwante) toonsoorten leiden, zodat soms een heel 'wegenstelsel' wordt bewandeld. Met metrumloos spel en lang aanhouden of omspelen van tonen voert de solist de spanning op. Bespeelt hij een traditioneel instrument, dan zullen alle kwarttonen van de originele drómos te horen zijn. Alle plekken op de 'weg' worden verkend en soms vindt hij nieuwe. Groeten en aanmoedigingen van musici of publiek vallen hem dan ten deel, wat ook weer inspireert. Een goede taxími wordt opgebouwd uit zinnen, ademt, en vormt een verhaal met een kop en een staart. Dat verhaal kan spannend zijn, treurig, uitgelaten, of heel verstild. Een goede taxími heeft ‘ziel’, klinkt ‘nieuw’, en bestaat niet alleen uit een reeks motorisch ingestudeerde handigheden.

Improvisaties in Griekenland hebben meestal een opbouw waarin gebruik gemaakt wordt van traditionele muzikale bewegingen die een ieder, mede bepaald door zijn instrument, op zijn eigen manier opvat. Deze traditionele 'melodiemaniertjes' worden puur van meester op leerling via het gehoor doorgegeven. Muzikaal erfgoed. Een goede muzikant interpreteert ze 'nieuw' en oogst bewondering als hieruit inzicht en virtuositeit blijkt.

Dit alles geldt eigenlijk ook voor de indrukwekkende vocale taxímia, de amanèdes, langgerekte klaagzangen op het woord 'aman' (ach!) en wat tekstregels, vaak ook geïmproviseerd.

Ook binnen nummers is veel ruimte voor taxímia, zowel instrumentaal als vocaal. Dan geldt hetzelfde als hiervoor beschreven, alleen speelt de groep op het basisakkoord in het ritme door (vaak met een arpeggio), en speelt de solist meestal z'n hart uit z'n lijf.

Het vermogen tot improviseren wordt bij musici in Griekenland al van jongs af aan ontwikkeld (dit in tegenstelling tot bijv. in Nederland) en het maakt ook dat veel Griekse musici in staat zijn, elke keer dat ze een stuk spelen, dit stuk opnieuw te interpreteren en vorm te geven, waardoor het steeds weer anders klinkt. Als je kunt improviseren kun je namelijk ook interpreteren. Je hoort niet gauw twee dezelfde uitvoeringen van een bepaald stuk of lied. En met name dit houdt de Griekse muziek zo 'levend'!

Daarom vormt improvisatie, samen met de wegen en de ritmes de driepoot waarop de Griekse muziek is gebouwd. Daarbij mag niet worden vergeten dat teksten vaak de inspiratie leveren om deze prachtige muziek te creëren.  

Kijk ook bij "Griekse muziek, wat komt daar allemaal bij luisteren"

Naar toonsoorten
       Naar ritmes 

 

 

© Niets van deze website mag worden overgenomen voor welk doel dan ook, zonder toestemming van Ano Kato / Michiel Koperdraat ©.
Voor meer informatie over Ano Kato of voor vragen en opmerkingen over deze website: